Desbetreffende motie is door onze fractie ingetrokken op grond van de namens het college verwoorde opvatting dat de gronden slechts tijdelijk, in de omgevingsvergunning aangegeven jaren, een andere bestemming krijgen en dat de gerealiseerde nieuwe natuur, ook na afbraak van het zonnepark, geen blijvende beperkingen oproepen voor aanliggende landbouwgronden.
Op 24 november 2020 heeft het college een omgevingsvergunning verstrekt voor het realiseren van een zonnepark aan de Braakmansdijk, voor de duur van 30 jaar. Na deze termijn, zo luidt een voorschrift verbonden aan deze vergunning, moeten bouwwerken en leidingen worden verwijderd en de gronden weer opgeleverd in oorspronkelijke staat. Uitzondering hierop zijn de landschappelijke inrichtingsmaatregelen, zoals die zijn genoemd in het landschapsplan. Deze voorzieningen mogen niet worden verwijderd zonder gemeentelijke toestemming.
Juist in deze casus is relevant dat van de zijde van de provincie positieve instemming is ontvangen – ondanks een negatief advies Welstand en ondanks dat het zonnepark in een Groene Ontwikkelingszone komt, waar de oprichting van zonneparken op grond van provinciaal beleid slechts onder voorwaarden mogen komen – omdat ‘ca. 7,5 ha. permanent wordt ingezet voor de ecologische en landschappelijke invulling’.
De volgende twee vragen heeft de VVD op 1 december gesteld aan het college:
- Op welke wijze gaat uw college voorkomen dat nieuwe natuur
aangelegd in het kader van een omgevingsvergunning voor het realiseren van een
zonnepark, nu en in de toekomst, beperkingen oproepen voor aanliggende
landbouwgronden?
- De ecologische en landschappelijke inpassing is vooral
gericht op de specifieke ontwikkeldoelen in het ‘GO’ die de provincie wenselijk
vindt. Je hoeft geen helderziende te zijn om te veronderstellen dat deze nieuwe
(aangelegde) natuur bij de eerstvolgende provinciale omgevingsvisie binnen het
Gelders Natuurnetwerk zal worden gerekend.
Hoe wil uw college voorkomen dat, als deze nieuwe natuur tot het Gelders Natuurnetwerk wordt gerekend, deze beperkingen oproepen voor aanliggende landbouwgronden?